Het is 1994. Voor het eerst buiten sinds maanden projecteer ik in mijn hoofd iedere stap voordat ik hem zet. Bij iedere stap haper ik even. Het is mooi weer, ik hoef geen jas aan, maar ik verberg mijn spillepoot met athrodese koker onder een lange broek. Meisje, meisje met een batterij in het been, waar ga je heen? Hoor ik opeens vragen. Ik stop en kijk op. Ik zie een jongetje met bril zitten en nog wat andere kinderen. Hun blikken voelen vriendelijker dan dat ik gewend ben. Hun ogen zeggen niet: “Wat loop je raar“ of “wat zielig‘‘ maar lijkt eerder nieuwsgierig, verwachtingsvol. Ik maak een ommetje, antwoord ik met een brede glimlach en vervolg mijn weg.
Ik zou best een robotbeen willen hebben, mijmer ik. Eentje om weer mee te kunnen rennen, eentje om te kunnen dansen, en eentje om mee te springen. Maar dat zit er niet echt in. Niet omdat dat technisch gezien niet zou kunnen, maar omdat dat soort onderzoek zich onderzoek niet richt ze niet op mensen zoals ik. Mensen met een iets andere besturingssoftware, mensen met een neurologische aandoening. Mijn beperking is niet zeldzaam of pas ontdekt, ze is denk ik alleen niet interessant genoeg. Aan wat ik heb ga je niet dood, ik kan er gewoon oud mee worden en mocht er morgen een oplossing zijn die de oorzaak van mijn beperking wegneemt dan zal ik nog niet normaal kunnen lopen.
Bij de beantwoording van de vraag van de maand van de robot: Wat zullen robots voor ons betekenen in de nabije toekomst? lijkt het onderliggend criterium te zijn: kun je geld mee verdienen of besparen of aanzien mee winnen? Een huishoudrobot zorgt dat we zelf niet meer de vervelende schoonmaakklusjes hoeven te doen zonder daar op termijn veel voor te hoeven betalen. En zorgrobotten die ondersteuning en zorg bieden aan ouderen en andere hulpbehoevenden kunnen de zorgkosten helpen terugdringen, althans in theorie. Meer geavanceerde robots zullen er ook wel komen, al was het alleen maar omdat het cool, vet of ziek of wat dan ook is om als land de eerste te zijn met de meest geavanceerde robot.
Na een half uurtje kom ik weer langs het groepje kinderen. “Mogen we je batterij zien?“, vraagt het jongetje met de bril. “Dat zou leuk zijn, een batterij“, zeg ik, “maar die heb ik niet. Ik ben geopereerd, daarom loop ik zo“. ''Jammer'', zegt het jongetje. ''Ja, een robotbeen zou wel stoer zijn'', reageer ik nog.
De kinderen in de buurt bleven me het meisje met de batterij in haar been noemen totdat een paar maanden later de hapering in mijn tred verdween. Ik had eindelijk mijn postoperatieve manier van lopen geautomatiseerd. Toen was ik gewoon weer het meisje dat raar loopt.
Ik zou best een robotbeen willen hebben, mijmer ik. Eentje om weer mee te kunnen rennen, eentje om te kunnen dansen, en eentje om mee te springen. Maar dat zit er niet echt in. Niet omdat dat technisch gezien niet zou kunnen, maar omdat dat soort onderzoek zich onderzoek niet richt ze niet op mensen zoals ik. Mensen met een iets andere besturingssoftware, mensen met een neurologische aandoening. Mijn beperking is niet zeldzaam of pas ontdekt, ze is denk ik alleen niet interessant genoeg. Aan wat ik heb ga je niet dood, ik kan er gewoon oud mee worden en mocht er morgen een oplossing zijn die de oorzaak van mijn beperking wegneemt dan zal ik nog niet normaal kunnen lopen.
Bij de beantwoording van de vraag van de maand van de robot: Wat zullen robots voor ons betekenen in de nabije toekomst? lijkt het onderliggend criterium te zijn: kun je geld mee verdienen of besparen of aanzien mee winnen? Een huishoudrobot zorgt dat we zelf niet meer de vervelende schoonmaakklusjes hoeven te doen zonder daar op termijn veel voor te hoeven betalen. En zorgrobotten die ondersteuning en zorg bieden aan ouderen en andere hulpbehoevenden kunnen de zorgkosten helpen terugdringen, althans in theorie. Meer geavanceerde robots zullen er ook wel komen, al was het alleen maar omdat het cool, vet of ziek of wat dan ook is om als land de eerste te zijn met de meest geavanceerde robot.
Na een half uurtje kom ik weer langs het groepje kinderen. “Mogen we je batterij zien?“, vraagt het jongetje met de bril. “Dat zou leuk zijn, een batterij“, zeg ik, “maar die heb ik niet. Ik ben geopereerd, daarom loop ik zo“. ''Jammer'', zegt het jongetje. ''Ja, een robotbeen zou wel stoer zijn'', reageer ik nog.
De kinderen in de buurt bleven me het meisje met de batterij in haar been noemen totdat een paar maanden later de hapering in mijn tred verdween. Ik had eindelijk mijn postoperatieve manier van lopen geautomatiseerd. Toen was ik gewoon weer het meisje dat raar loopt.